Krachttraining bestaat in vele soorten en maten. Eén van de belangrijke onderscheidingen die we hier kunnen maken, is het verschil tussen het soort gewichten dat je gebruikt. Natuurlijk kun je voor de ‘traditionele’ halters kiezen die je in de sportschool vindt. Maar er zijn ook alternatieven, zoals bijvoorbeeld de optie om met je eigen lichaamsgewicht te trainen.
Tussen die twee kampen bestaat nogal wat onenigheid, want aanhangers van beide kanten vinden dat hun methode toch echt het beste werkt. Hoe zit dat nou precies? Wat is beter? Trainen met eigen lichaamsgewicht of trainen met losse gewichten? Vandaag kijken we naar een aantal belangrijke factoren en bespreken we hoe beide methoden daar scoren. Zo kies je zelf wat voor jou het beste werkt!
Losse gewichten of lichaamsgewicht?
Laten we allereerst eens kijken wat deze twee trainingsmethodes nu eigenlijk inhouden. Zo kunnen we de verschillen immers het beste beoordelen! Training met losse gewichten omvat, heel simpel, alle soorten training waarbij je gewichten gebruikt, of dat nu halters of bijvoorbeeld kettlebells. Apparaten in de sportschool vallen hier dan weer niet onder.
Je beweging wordt daarbij namelijk sterk geleid en is daarom weer anders dan met losse gewichten! Training met lichaamsgewicht wil zeggen dat je alleen voor oefeningen kiest waarbij je lichaam zelf de belasting voor je spieren creëert. Wanneer je jezelf bijvoorbeeld optrekt zorgt lichaamsgewicht ervoor dat je arm- en rugspieren daarmee belast worden.
Wat is beter?
Elke methode heeft zo zijn fanatieke fans. Maar waarom precies? We bespreken hieronder in vijf punten waar losse gewichten en lichaamsgewicht beter en minder goed scoren!
1. Functionele kracht
Veel mensen trainen niet per se om enorme spierbundels op hun armen te kweken. In plaats daarvan willen ze gewoon fitter zijn of hun dagelijkse bewegingen makkelijker uit kunnen voeren. In zo’n geval is trainen met lichaamsgewicht vaak een goede optie. Alle bewegingen die je uitvoert, zijn immers tot op zekere hoogte functioneel – in het ‘echte leven’ maak je ze precies zo.
Je traint dus een grotere groep spieren om niet alleen sterker te worden, maar ook om goed samen te werken. En dat voel je ook als je boodschappen moet sjouwen of een trap op rent!
2. Pure spierkracht
Train je toch echt vooral voor zo veel mogelijk spieren? Dan heeft dat lichaamsgewicht juist weer een nadeel. Om sterker te worden, moet je immers met steeds zwaardere gewichten werken, zodat je een groeiprikkel kunt blijven geven. Maar je lichaamsgewicht is gewoon een maximum! Natuurlijk kun je oefeningen van steeds lastiger techniek gaan gebruiken, om zo nog steeds die prikkel op te roepen.
Dat is echter lastiger en tijdrovender dan gewoon vijf kilo erbij zetten. Iedere paar weken een hele set nieuwe technieken aanleren is voor veel mensen gewoon niet haalbaar!
3. Specifieke spieren
Dit punt is sterk gelinkt aan het vorige, maar is toch belangrijk genoeg om even apart genoemd te worden. Soms is het nuttig om niet in spiergroepen te trainen, maar je juist op losse spieren te concentreren. Dat geldt niet alleen wanneer je bijvoorbeeld een bepaalde spier beter uit wilt laten komen; ook mensen die moeten revalideren lopen hier veel tegenaan.
Het grote voordeel van lichaamsgewicht – de samengestelde oefeningen – worden hier een nadeel! Het is namelijk ontzettend moeilijk om lichaamsgewicht zo te gebruiken dat je specifieke spieren isoleert. Losse gewichten maken het je in dit geval dus een stuk makkelijker.
4. Blessurekansen
Een veel gehoord argument voor trainen met lichaamsgewicht is dat je er minder kans op blessures mee loopt. Dat is echter niet helemaal waar. Het klopt natuurlijk dat loodzware gewichten van alles kapot kunnen maken… maar als je ze goed gebruikt, is die kans echt niet zo groot. Ben je dus bang om gewond te raken? Zorg dan liever dat je je techniek gewoon op orde hebt, en dat je geen zwaardere gewichten gebruikt dan je aankunt.
Dat werkt beter tegen de blessures dan alleen nog maar met lichaamsgewicht trainen. Ook tijdens zo’n soort work-out kun je immers best iets verzwikken of overbelasten.
5. Trainingsgemak
Ten slotte is er nog de drempel om überhaupt te gaan sporten. Wanneer je met lichaamsgewicht traint, is die niet zo hoog. Je hebt geen dure apparatuur of gewichten nodig – met goede kleding en een matje kom je al een heel eind. Hulpmiddelen als een optrekstang zijn nuttig, maar vaak vind je die in parkjes in de buurt wel. Al met al kun je dus vrij snel aan de slag.
Wanneer je met losse gewichten traint, ben je doorgaans net wat duurder uit – al is het maar om dat abonnement op de plaatselijke sportschool. Bovendien moet je daarbij goed op je techniek letten. Aan de andere kant hoef je met gewichten een stuk minder verschillende oefeningen aan te leren. Op de lange termijn bespaar je dus wel weer tijd!
Dus… wat is het beste?
Kort gezegd heeft iedere trainingsvorm wel weer zijn voor- en nadelen. Wil je zo snel mogelijk grote spieren kweken, dan hebben losse gewichten echt de voorkeur. Wil je liever gewoon fit worden, of vind je het bijvoorbeeld lekker om ook buiten te kunnen trainen? Dan kan lichaamsgewicht wel eens de beste optie zijn.
Bijt je er echter niet te veel op vast: het verschil is niet zo groot als fanatiekelingen van beide kanten je doen geloven. Met allebei de methodes zijn uitstekende resultaten te behalen, dus let ook vooral wat je zelf prettig vindt.
Waarom niet combineren?
En ten slotte hoeft het natuurlijk niet allemaal zo zwart-wit te zijn. Vaak liggen work-outs met en zonder lichaamsgewicht namelijk dichter bij elkaar dan je denkt! Gebruik je een extra gewichtje om jezelf bij het optrekken zwaarder te maken? Dan is die lichaamsgewichtoefening opeens een oefening met gewichten geworden…
Omgekeerd geldt dat ook mensen die veel met gewichten werken, regelmatig losse oefeningen gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan lunges of push-ups. Kortom: er is niets mis met combineren. Zo maak je het jezelf mogelijk om van de voordelen van beide opties te profiteren!
Laat hieronder een reactie achter. We proberen dezelfde dag nog te reageren!